De kloof (leerkracht Latijn vertelt)

Doorheen de lerarenkamer loopt een onzichtbare krijtlijn. Onzichtbaar, maar iedereen krijgt er willens nillens mee te maken. Licentiaten en regenten leven in koude oorlog met elkaar. Licentiaten komen in de hogere graden, regenten blijven in de eerste en tweede graad. Zij hebben een lager diploma, van zodra leerlingen zelf kunnen nadenken, mag je er geen regent meer voor gooien.

Dat een licentiaat les geeft aan lagere graden komt vaak genoeg voor, maar het omgekeerde is nagenoeg ondenkbaar. Een belangrijk verschil tussen regenten en licentiaten is dat regenten voor het onderwijs hebben gekozen. Licentiaten zijn er vaak na een flirt met andere beroepscategorieën in gesukkeld. Gebrek aan didactische theorie maken ze ruimschoots goed met een flinke dosis levenservaring.

Tussen de twee partijen is verder nog een administratieve casus bella. Regenten krijgen een stuk minder betaald. Nochtans moeten ze meer uren kloppen om een full-time te vervullen. Minder geld voor meer doen, daar wordt echt niemand vrolijker van. Resultaat: in de lerarenkamer zitten regenten en licentiaten aan aparte tafels. Eigenlijk rouw ik daar niet om. Ik vind die scheiding best zo. Zolang ik maar extra betaald krijg.

In mijn subjectieve oren praten ze aan regententafels over huishoudkundige weetjes. Hoe je het best een lekkende dakgoot repareert. Hoeveel pampers de jongste spruit per week verbruikt. Welk merk handzeep de beste prijs/kwaliteit verhouding heeft. Als leerkrachten vind ik hen pezewevers, die makkelijk vitten op detail, qua opstandig gedrag niks gewend zijn, zeker in een ASO-school. Na verloop van tijd behandelen ze iedereen als kleine kinderen. Beroepsmisvormng. Ze zijn makkelijk te choqueren en doorgaans ook geen grote lichten. Maar om kleine mannen, die vaker intelligenter zijn dan zijzelf, enige orde en discipline bij te brengen zijn ze vaak heel afdoend. Op langere termijn zijn ze ook ideaal om leerlingen vroegtijdig schoolmoe te maken, maar soit. Het geeft die kleine mannen iets om tegen te rebelleren. Ze zijn een beetje als een blaffende drilsergeant in ’t leger, goed voor ’t groepsgevoel.

Dat ik mij aan die lager geschoolde meute erger, kan ik slechts met grootste zelfbeheersing onder  stoelen of banken steken. Ik ben zelfs voorstander van aparte lerarenkamers. Ten eerste heb ik na jaren dienst gemerkt dat de zwakste en meest onmondige leerlingen, de plantjes, zeg maar, het vaakst de weg terug naar school vinden. Alsof ze een soort unfinished business hebben. De planten van weleer zijn de regenten van morgen. Leerlingen die comateus in mijn les zitten, niet uit passief verzet, maar omdat ze nauwelijks hersenactiviteit lijken te hebben, wek ik dan ook steevast met de woorden: ‘Pas maar op, als je zo doorgaat, eindig je nog als leerkracht.’

In mijn ogen ligt de scheiding natuurlijk aan de regenten. Zij torsen een minderwaardigheidscomplex mee en verdenken ons bij voorbaat van een meerwaardigheidsgevoel.  Gevolg: ze vermijden ons. Op een keer wilde ik de grens eens oversteken. Als de verbroedering er ooit moet komen, moet die van een licentiaat uitgaan. Ik gaf dat jaar uitzonderlijk les in de eerste graad. Die leerlingen lachten zich kreupel tijdens mijn lessen. Je kan daar makkelijker ‘stoute’ dingen zeggen. Je hoeft maar te zeggen dat je de makers van het handboek wil guillotineren voor zo’n flutoefeningen en ze liggen al plat. Een leerkracht die zondigt tegen de regeltjes hebben ze daar nog nooit gezien.

Bij het wisselen van de les, botste ik vaker op die andere soort. Een in het bijzonder. Erik heette hij. Klein geblokt ventje met gemillimeterd haar en een scheve glimlach op zijn gezicht. Meestal een beetje rood in het gezicht. Hij giet ze er waarschijnlijk niet naast. De leerlingen hebben hem niet graag. Naar hun eigen zeggen kan hij ’t verschil niet maken tussen ernstige inbreuken op de klasorde en onschuldige, goed bedoelde grapjes. Les geven is voor hem de leerlingen afblaffen, zomaar, omdat ze durven bewegen. Zelf heeft hij dat niet door, hoor. De directie is ook tevreden over hem. Zijn punten zijn altijd op tijd binnen. Goeie leerkracht. Case closed.

Op de gang probeerde ik hem altijd te groeten. Niet makkelijk, want oogcontact maken was al een grote opgave. Moest hem al bijna tackelen voor een groet. Die Mona Lisa smile op zijn face maakte het ook niet beter. In de lerarenkamer probeerde ik het met vleierij, nog steeds het beste vergif ter wereld. Laat geen sporen na. Ik zei hem dat enkele leerlingen mij gezegd hadden dat hij leek op die acteur uit enkele hyperpopulaire tienerfilms. Zijn reactie was schamper. ‘Allez, merci voor ’t compliment’ en weg was hij. En dat op een vrijdag. Niet eens ‘prettig weekend’, niks van dat.

Een heel weekend broedde ik op mogelijke manieren om die melkmuil buiten te pesten. Tot ik de zondagochtend mijn tijd zag bij het hardlopen. Ik zat op veertig seconden van mijn persoonlijk record dat ik haalde op mijn 23ste. Ik voelde mij opgezweept, verjongd. Ik had een wondermiddel ontdekt. Je bent jong, zolang je kunt haten. Ik besloot de melkmuil te onderwerpen aan een pestbad dat net draaglijk was.

Ten eerste bezorgde ik hem zijn bijnaam: Farinelli. Voor een geblokt ventje had hij een opvallend scherpe piepstem. Het nieuwtje dat  hij het lelijke broertje was van de populaire acteur was ook snel verkocht. Zijn punten zijn nog steeds op tijd binnen, maar ik weet uit goede bron dat hij het leraarschap haat. Dat is de prijs die hij betaalt, omdat ik hem haat. Mijn looptijden blijven er ondertussen op verbeteren. Ik ben de veertig voorbij, elke dag zakt mijn gezicht onmerkbaar een beetje verder uit. Maar nu, op dit moment, loopt er op school een twintiger rond die geen lol beleeft aan zijn jeugd. Man, daar kwikt een ouwe peet van op. Superieur zijn aan een jonge gast. Al is het dan een brede dwerg met een piepstem. Sindsdien zie ik de grens tussen licentiaten en regenten als de kloof tussen welbehagen en frustratie. Realiteit of niet, ik slaap er beter door.

Plaats een reactie